Ziende blind
[flash /flv/20090510_ziende_blind.flv]
“En hun ogen werden geopend en zij herkenden Hem; en Hij verdween uit hun midden.”
Lucas 24:31
Schriftlezing
“En zie, twee van hen waren juist op die dag op weg naar een dorp, zestig stadiën van Jeruzalem verwijderd, genaamd Emmaüs, en zij spraken met elkander over al wat voorgevallen was. En het geschiedde, terwijl zij daarover spraken en van gedachten wisselden, dat Jezus zelf bij hen kwam en met hen medeging. Maar hun ogen waren bevangen, zodat zij Hem niet herkenden. Hij zei tot hen: Wat zijn dit voor gesprekken, die gij al wandelende met elkander voert? En zij bleven met somber gelaat staan. Eén dan van hen, genaamd Kleopas, antwoordde en zeide tot Hem: Zijt Gij de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen geschied is? En Hij zei tot hen: Wat dan? Zij zeiden tot Hem: Hetgeen geschied is met Jezus de Nazarener, een man, die een profeet was, machtig in werk en woord voor God en het ganse volk, en hoe Hem onze overpriesters en oversten overgegeven hebben om Hem ter dood te veroordelen en Hem gekruisigd hebben. Wij echter leefden in de hoop, dat Hij het was, die Israël verlossen zou. Maar met dit al is het thans reeds de derde dag, sinds dit geschied is. Maar ook hebben enige vrouwen uit ons midden ons doen ontstellen: zij waren in de vroegte bij het graf geweest en hadden zijn lichaam niet gevonden en zijn toen komen zeggen, dat zij ook een verschijning van engelen gezien hadden, die zeiden, dat Hij leeft. En enigen van de onzen zijn naar het graf gegaan en hebben het zo bevonden, als de vrouwen ook gezegd hadden, maar Hém hebben zij niet gezien. En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan? En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had. En zij naderden het dorp, waar zij heengingen, en Hij deed, alsof Hij verder zou gaan. En zij drongen sterk bij Hem aan en zeiden: Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is reeds gedaald. En Hij ging binnen om bij hen te blijven. En het geschiedde, toen Hij met hen aanlag, dat Hij het brood nam, de zegen uitsprak, het brak en hun toereikte. En hun ogen werden geopend en zij herkenden Hem; en Hij verdween uit hun midden. En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, terwijl Hij onderweg tot ons sprak en ons de Schriften opende? En zij stonden op en keerden terzelfder tijd terug naar Jeruzalem en zij vonden de elven en die bij hen waren, vergaderd, en dezen zeiden: De Here is waarlijk opgewekt en is aan Simon verschenen. En zij verhaalden wat onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend was bij het breken van het brood.”
Lucas 24:13-35
Boodschap
Op de 12 km. lange weg naar huis sprake de Emmaüsgangers over alles wat er de afgelopen dagen was voorgevallen. En dat was nog al wat. Terwijl zij druk in gesprek waren was daar ineens een onbekende, die zich op de weg bij hen voegde. Hij ging dezelfde kant op. Zo liepen ze met zijn drieën verder. De onbekende wist blijkbaar niet wat er allemaal in Jeruzalem gebeurd was. Hij vroeg waar hebben jullie het over? Verbaasd bleven ze op de weg staan. Hoe is het mogelijk? Ze vroegen aan de vreemdeling of hij de enige in Jeruzalem was, die het niet wist. Iedereen had het er over. Nou, zeiden ze, wat er met Jezus de Nazarener gebeurd is. De vreemdeling vroeg, wat dan? Terwijl ze doorliepen, kreeg hij het hele verhaal te horen. Het hoge woord kwam er uit: we hadden gehoopt, dat hij Israël zou bevrijden. Maar onze leiders hebben hem ter dood laten brengen. Ook al was het drie dagen geleden, ze waren er nog altijd vol van. Ze hadden het nog steeds niet verwerkt. Ja, en dan gaat er ook nog een gerucht, dat Jezus uit de doden zou zijn opgestaan. Toen de vrouwen bij het graf kwamen, was het leeg en hij was nergens te bekennen. Ze zeiden, dat ze ook engelen gezien hadden.
Wat moet je nou met zo’n verhaal? Daar kun je toch niks mee. Dan blijkt die vreemdeling toch meer te weten, dan ze dachten. Hij herinnerde hen aan, wat de profeten allemaal over Jezus gezegd hadden. Hij ging helemaal terug tot Mozes. Hij zei hun, dat moesten jullie toch weten! Toen de vreemdeling met hen het Oude Testament doornam, konden ze alleen maar toegeven, dat het klopte. Maar bij de hele lange wandeling hadden ze niet door, wie er naast hen was komen lopen. Hun ogen waren bevangen; anders gezegd ze waren ziende blind. Ze waren zo gefixeerd op hun ontgoocheling; ze waren zo gefascineerd door wat ze nu hoorden, dat ze niet eens vroegen: wie bent u eigenlijk? Het ontbrak hun aan de nodige nuchterheid. Maar goed, ze waren bij hun huis aangekomen en de vreemdeling moest nog verder. Maar ze waren niet klaar met de zaak. Weet u, zeiden ze, het is al donker. Blijf maar bij ons, ze stonden er op, dat hij bij hen zou blijven eten. Maar de vreemdeling wilde verder. Zou u dat nou wel doen? Blijf toch bij ons. Nou vooruit dan. Toen ze eenmaal aan de maaltijd zaten, of lagen zoals ze het in het Oosten doen, nam de vreemdeling het brood en dankte ervoor. Toen hij het brood met hen deelde, zagen ze het ineens: HIJ is het zelf, Jezus. En weg was HIJ. Ze zagen Hem niet meer. Wat hebben we nu? Ze vielen van de ene verbazing in de andere. Ja, zeiden ze tegen elkaar, onderweg had ik een vreemd gevoel, maar ik wist niet wat het was. Ik kreeg het er van binnen warm van. Ze lieten er geen gras over groeien. Ze lieten het eten staan, geen tijd voor de afwas. Ze gingen gelijk de 12 km. weer terug. Eenmaal buiten, zagen ze Hem ook niet. Dit moesten de discipelen horen.
Wat was nu het probleem van Kleopas en zijn metgezel? Waarom zaten ze zo in de put? Waarom hadden ze geen hoop meer? Hun ogen waren bevangen. Ze zaten gevangen in een bepaald denken. Jezus verblindde hen niet. Ze waren zo gevangen in dat denken dat Hij er niet meer was. De bevrijding van Israël, zoals zij dachten, dat die zou gebeuren, klopte niet. Dat Jezus wel eens naast hen zou kunnen lopen, bestond al helemaal niet. Natuurlijk niet, HIJ was dood. Ze zagen het niet, begrepen het niet. Waarom niet? Ze hadden zich een bepaalde voorstelling van de toekomst gemaakt. Daar geloofden ze zo vast in, dat kon niet stuk. En het ging stuk. Ze waren ontredderd. Het doet me denken aan Duitse soldaten, die tegen alle verhalen van hun officieren in geloofden, dat ze oorlog hadden gewonnen. Toen ze ingesloten waren en nergens heen konden, stortte hun schijnwereld in. Ik zag ze op de grond tegen de muur zitten met hun hoofd tussen de knieën. Een aanblik om nooit te vergeten. Waarom? Omdat ze niet de waarheid geloofden, maar een valse voorstelling.
Waarom waren de Emmaüsgangers verbijsterd? Ze kenden het profetische Woord, maar ze geloofden het niet. Daardoor kregen ze een volkomen verkeerde kijk op de werkelijkheid. Hierin ligt voor ons een les. Velen geloven niet, dat Jezus, de Messias, bij Zijn wederkomst in heerlijkheid Zijn eeuwig Koninkrijk zal oprichten. Bij de verslaggeving van de zendingsreis van de apostel Paulus aan de Gemeente van Jeruzalem wees hij op het profetische woord. Als de Gemeente van Christus op aarde voltallig is, gebeurt het:
“Daarna zal Ik wederkeren en de vervallen hut van David weder opbouwen, en wat daarvan is ingestort, zal Ik weder opbouwen, en Ik zal haar weder oprichten, opdat het overige deel der mensen de Here zoeke, en alle heidenen, over welke mijn naam is uitgeroepen, spreekt de Here, die deze dingen doet, welke van eeuwigheid bekend zijn.”
Handelingen 15:16-18
God heeft beloofd, dat het koningshuis van koning David eeuwig zal bestaan; het zal hersteld worden. Langs de menselijke lijn stamt Jezus van Nazareth af van koning David. HIJ is Gods koning op de troon van koning David. Alle eeuwen door hebben de profeten voorzegd, dat dit Koninkrijk er komt. Die profetieën zijn nooit herroepen. Ze zullen ook letterlijk in vervulling gaan. De profeet Daniël profeteerde voor de eindtijd met de tien koningen:
“Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid.”
Daniel 2:44
Vele eeuwen later sloot de apostel Johannes hier op aan:
“En de tien horens, die gij zaagt, zijn tien koningen, die nog geen koningschap hebben ontvangen, maar één uur ontvangen zij macht als koningen, met het beest. Dezen zijn één van zin en geven hun kracht en macht aan het beest. Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen – want Hij is de Here der heren en de Koning der koningen – en zij, die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen.”
Openbaring 17:12-14
Dit roept natuurlijk veel vragen op. Hoe zal dit allemaal gaan? We zijn net als de Emmaüsgangers. We hebben zo onze voorstelling van de toekomst. Net als zij, hebben wij de neiging om te speculeren. Van hen kunnen we leren, dat we dat niet moeten doen. Dan komen we verkeerd uit. De vraag is of we geloven wat het Wood zegt, ook al krijgen wij het niet op een rijtje. Zouden we dat niet aan God overlaten? Als we daar een eigen invulling aangeven, zijn we ziende blind. Een ding staat vast: Gods eeuwige Koninkrijk komt!
Amen.
~Dr. K. van Berghem