Noodkreet

[flash /flv/20090405_noodkreet.flv]

“Wanneer de Kanaänieten en alle inwoners van het land het horen, zullen zij ons omsingelen en onze naam van de aarde uitroeien. En wat zult Gij dan voor uw grote naam doen?”

Jozua 7:9

Schriftlezing

“De Israëlieten vergrepen zich evenwel aan het gebannene, doordat Achan, de zoon van Karmi, de zoon van Zabdi, de zoon van Zerach, uit de stam Juda, iets wegnam van het gebannene. Toen ontbrandde de toorn des Heren tegen de Israëlieten. Jozua nu zond mannen van Jericho naar Ai, dat bij Bet-Awen ligt, oostelijk van Betel, en zei tot hen: Trekt op en verkent het land. Toen trokken die mannen op en verkenden Ai. Daarop kwamen zij tot Jozua terug en zeiden tot hem: Het gehele volk behoeft niet op te trekken, laten ongeveer twee- of drieduizend man optrekken om Ai te verslaan; vermoei niet het gehele volk door een tocht daarheen, want zij zijn daar weinig talrijk. Zo trokken van het volk ongeveer drieduizend man daarheen; zij sloegen echter voor de mannen van Ai op de vlucht. Want de mannen van Ai versloegen van hen ongeveer zesendertig man; zij vervolgden hen buiten de poort tot aan de steengroeven en versloegen hen op de helling. Toen versmolt het hart van het volk en het werd als water. En Jozua scheurde zijn klederen en wierp zich op zijn aangezicht ter aarde voor de ark des Heren tot aan de avond, hij en de oudsten van Israël, terwijl zij zich stof op het hoofd strooiden. En Jozua zei: Ach, Here Here, waarom hebt Gij dit volk dan toch over de Jordaan laten trekken, wanneer Gij ons in de macht der Amorieten wilt geven, zodat die ons te gronde richten? Hadden wij maar besloten aan gene zijde van de Jordaan te blijven! Och, Here, wat zal ik zeggen, nu Israël zijn vijanden de rug heeft toegekeerd? Wanneer de Kanaänieten en alle inwoners van het land het horen, zullen zij ons omsingelen en onze naam van de aarde uitroeien. En wat zult Gij dan voor uw grote naam doen? Toen zei de Here tot Jozua: Sta toch op; waarom ligt gij daar op uw aangezicht? Israël heeft gezondigd en zij hebben mijn verbond, dat Ik hun geboden had, overtreden, en ook iets van het gebannene weggenomen, en ook gestolen, en het heimelijk bij hun huisraad gelegd. Daarom kunnen de Israëlieten geen stand houden tegen hun vijanden. Zij keren hun vijanden de rug toe, want zij liggen onder de ban. IK zal voortaan niet meer met u zijn, indien gij niet de ban uit uw midden uitdelgt.”

Jozua 7:1-12

“Toen liet Jozua des morgens vroeg Israël volgens zijn stammen aantreden, en de stam Juda werd aangewezen. Toen hij de geslachten van Juda liet aantreden, wees Hij het geslacht der Zarchieten aan, en toen hij het geslacht der Zarchieten liet aantreden, man voor man, werd Zabdi aangewezen. Toen hij diens familie liet aantreden man voor man, werd Achan aangewezen, de zoon van Karmi, de zoon van Zabdi, de zoon van Zerach uit de stam Juda. En Jozua zei tot Achan: Mijn zoon, geef toch eer aan de Here, de God van Israël, en doe voor Hem belijdenis; vertel mij toch wat gij gedaan hebt, verberg het niet voor mij. Daarop antwoordde Achan Jozua: Waarlijk, ik ben het, die gezondigd heeft tegen de Here, de God van Israël, want zo en zo heb ik gehandeld: ik zag bij de buit een mantel van Sinear, een mooi stuk, en tweehonderd sikkelen zilver en een staaf goud van vijftig sikkelen gewicht, en uit begeerte ernaar heb ik ze weggenomen; zie, ze zijn in mijn tent in de grond verborgen, en wel het zilver onderaan. Toen zond Jozua boden, die zich naar de tent spoedden, en zie: het was in zijn tent verborgen, het zilver onderaan; en zij haalden het uit de tent, brachten het bij Jozua en al de Israëlieten, en stortten het uit voor het aangezicht des Heren. Daarop nam Jozua, tezamen met geheel Israël, Achan, de zoon van Zerach, en het zilver, de mantel en de staaf goud, zijn zonen en dochters, zijn runderen, ezels en kleinvee, zijn tent en al wat hem toebehoorde, en zij voerden hen naar het dal Achor. En Jozua zei: Zoals gij ons in het ongeluk hebt gestort, zal de Here u op deze dag in het ongeluk storten. Toen stenigde heel Israël hem, en men verbrandde hen met vuur, en wierp stenen op hen.”

Jozua 7:16-26

Boodschap

Het Oude Testament bevat leerzame lessen voor het geestelijk leven voor de gelovige. In onze geïndividualiseerde samenleving moeten we goed opletten, dat de gelovige deel van een geloofsgemeenschap uitmaakt. We hebben een persoonlijke maar ook collectieve verantwoordelijkheid. Het gaat niet maar om het “ikke,” voor gelovigen gaat het ook om het “ons.” Dit principe komt heel duidelijk in dit hoofdstuk naar voren. Voor de inname van Jericho had God duidelijke instructies aan Israël gegeven. Van de oorlogsbuit mochten zij niets voor zichzelf houden. Maar Achan kon de verleiding niet weerstaan kostbare voorwerpen zijn tent binnen te smokkelen en daar te begraven. Hiermee maakte hij een geweldige kortsluiting, die aan 36 Israëlieten het leven kostte. Het ging niet slechts om zijn persoonlijke verantwoordelijkheid, maar het raakte heel het volk. Hij heeft niet bij de collectieve verantwoordelijkheid stilgestaan. In ons moderne denken hebben we daar wel moeite mee. De gelovige moet kiezen of hij vindt dat het wel kan, of dat hij aan Gods Woord gehoorzaam moet zijn. Dit principe staat voor de gelovige ook vandaag nog altijd recht overeind. Het gevolg van zijn diefstal stortte Israël in de ellende. Jozua, die nu pas de nieuwe leider geworden was, zat in zak en as. Vandaag zeggen we: hij zag het niet meer zitten. Hij zag de totale nederlaag van Israël op zich afkomen. Zij noodkreet was dan ook:

“Ach, Here Here, waarom hebt Gij dit volk dan toch over de Jordaan laten trekken, wanneer Gij ons in de macht der Amorieten wilt geven, zodat die ons te gronde richten? Hadden wij maar besloten aan gene zijde van de Jordaan te blijven! Och, Here, wat zal ik zeggen, nu Israël zijn vijanden de rug heeft toegekeerd? Wanneer de Kanaänieten en alle inwoners van het land het horen, zullen zij ons omsingelen en onze naam van de aarde uitroeien. En wat zult Gij dan voor uw grote naam doen?”

Jozua 7:7-9

Het begon zo goed, maar nu was alles verkeken. Wat was er aan de hand? God liet hem niet op het antwoord wachten:

“Toen zei de Here tot Jozua: Sta toch op; waarom ligt gij daar op uw aangezicht? Israël heeft gezondigd en zij hebben mijn verbond, dat Ik hun geboden had, overtreden, en ook iets van het gebannene weggenomen, en ook gestolen, en het heimelijk bij hun huisraad gelegd. Daarom kunnen de Israëlieten geen stand houden tegen hun vijanden. Zij keren hun vijanden de rug toe, want zij liggen onder de ban. Ik zal voortaan niet meer met u zijn, indien gij niet de ban uit uw midden uitdelgt.”

Jozua 7:10-12

Met andere woorden zei God: Stel je niet zo aan, Israël, (het collectief) heeft het gebod overtreden. Als je dit niet oplost, kun je het vergeten. Ik ga niet verder met jullie. Daarop liet Jozua het volk aantreden en werd uitgezocht, wie dit op zijn geweten had. Het bleek Achan te zijn. Het van God gestolen goed werd in zijn tent gevonden en hij bekende. Dan volgt er voor ons moderne denken opnieuw een hersenbreker. Achan werd met alles wat hij had, vrouw en kinderen, zijn vee, zijn tent en de gestolen goederen, gestenigd en alles werd daarna met vuur verbrand. Laten we maar eerlijk zijn, hier kunnen wij geen weg mee. Wat konden zijn vrouw en kinderen er aan doen? Wij vinden, dat dit niet kan. Maar God vond dat het zo moest. Dan komt de vraag naar boven, kennen wij God eigenlijk wel? Welk beeld hebben van HEM? Willen wij bepalen hoe God moet zijn, wat Hij wel of niet moet doen? Ik denk, dat hier ons probleem zit.

God zei ooit, laat Ons mensen maken. We leven in een wereld, waar de mensen hun eigen god of goden maken. Hij moet zijn en doen, zoals wij willen. Maar zo werkt het niet. Om het eens ouderwets te zeggen: wat ons ontbreekt is de vreze des Heren. Dan heb ik het niet over de God met het vingertje. Dat is tekort door de bocht. Met deze uitdrukking wordt bedoeld het diepe respect voor God. Zijn wij van plan om voor Hem te buigen, voor wat Hij zegt en doet, ook al begrijpen we het niet? Op dit punt hebben we nog veel huiswerk te doen. Hoe staat het met onze collectieve verantwoordelijkheid tegenover mede christenen? Gelovigen moeten niet denken, niemand weet hier iets van, zelfs mijn eigen vrouw niet. Creatief zakendoen, dingetjes regelen. Geen haan, die er naar kraait. Zou dit een reden kunnen zijn, dat gelovigen niet serieus worden genomen? We laden toch alstublieft geen collectieve schuld op onze geloofsgemeenschap! Denken we er wel eens over na, hoe het toch zou komen, dat het allemaal zo moeilijk of slecht in kerk en gemeente gaat?

Ligt er collectieve schuld waar de ander niet van weet? Schuld, die Gods zegen tegenhoudt? De situatie van Jozua was bedreigend. Is onze situatie dat ook niet? We moeten niet wegkruipen achter het argument, dat de tijden veranderd zijn. Dit is onzin. De tijd doet het niet, de mensen doen het en ze zijn er verantwoordelijk voor. Wij zijn verantwoordelijk. De wereld lacht om ons, collectief. Op alle mogelijke manieren proberen we mensen met het Evangelie te bereiken, maar we moeten er geen eelt van op onze knieën krijgen. Dat vooral niet. In het algemeen is het probleem, er wordt niet volhardend, aanhoudend gebeden. Verder hoeven we niet te zoeken. Misschien is er een bidstond, Van het woord “stonde.” Dat is een uur. Er wordt gezongen, er wordt gelezen, er worden ervaringen uitgewisseld. Daar is niets mis mee. Maar het moet allemaal binnen dat uur.

Hoeveel tijd blijft er dan over voor het gebed? Als we er echt de tijd voor nemen om God te vragen, waarom de dingen gaan zoals ze gaan, zal Hij niet wachten om ons te laten weten, wat er aan de hand is. De ban moet uit ons midden verwijderd worden. Zijn er verborgen zaken, die het geestelijk leven persoonlijk en in de gemeente blokkeren? Intussen begrijpt niemand waarom het allemaal zo moeizaam gaat. Er moet schoon schip gemaakt worden. Daarbij hoeven vandaag geen doden te vallen, hoogstens gezichtsverlies. Als de (verborgen) struikelblokken opgeruimd worden, komen er stromen van zegen. Waar wachten we op? Geen gepraat, geen diplomatie, geen gepolder: op de knieën! Als we dan bidden: “En wat zult u dan voor uw grote Naam doen?” krijgen we het antwoord.

Amen.

~Dr. K. van Berghem