Het komt allemaal goed
[flash /flv/20080302_het_komt_allemaal_goed.flv]
“Wees stil voor de HERE en verbeid Hem”
Psalm 37:7
Schriftlezing
“Van David. Wees niet afgunstig op de bedrijvers van ongerechtigheid, benijd niet wie onrecht plegen; want zij verdorren snel als het gras, en verwelken als het groene kruid. Vertrouw op de HERE en doe het goede, woon in het land en betracht getrouwheid; verlustig u in de HERE; dan zal Hij u geven de wensen van uw hart. Wentel uw weg op de HERE en vertrouw op Hem, en Hij zal het maken; Hij zal uw gerechtigheid doen opgaan als het licht, en uw recht als de middag. Wees stil voor de HERE en verbeid Hem; wees niet afgunstig op wie zijn weg voorspoedig maakt, op de man die boze plannen smeedt.”
Psalm 37:1-7
Boodschap
Het voorgelezen Schriftgedeelte is kort, eigenlijk erg kort. Maar de inhoud is geladen. Dat wil zeggen, de betekenis van deze woorden is groot. Koning David schreef deze psalm. In zijn leven heeft hij hoogten en diepten doorleefd. Hij werd door zijn vijanden achtervolgd. Hoe vaak is hij niet in doodsgevaar geweest. Menigmaal is hij aan de dood ontsnapt. Ook voor vandaag heeft deze 3000 jaar oude psalm nog niets van zijn actualiteit verloren. In deze psalm staan vier sleutelwoorden, die voor de gelovige voor vandaag praktisch en waardevol zijn. Dit Bijbelgedeelte is ook makkelijk te onthouden: Psalm 37:3-7. Het eerste wat van de gelovige gevraagd wordt is vertrouwen. Vertrouwen wij de Heer in en bij alles wat wij doen en meemaken? Dat is niet vanzelfsprekend. Als het niet gaat zoals de mens wil, is er ook bij de gelovige altijd weer de neiging om te willen bijsturen. De vraag is, of wij de zaak waar we moeite mee hebben, aan God uit handen kunnen en willen geven, ook als we het niet begrijpen. Het is zo belangrijk, dat vertrouwen zelfs twee keer in deze paar verzen wordt genoemd. Ook als het echt niet gaat, wordt gevraagd dat we toch het goede doen. Het betekent, niet bij de pakken neerzitten, niet in opstand komen. Het leven van de gelovige is niet altijd comfortabel. Bij lange niet. De gelovige vergeet wel eens, dat God er niet is om hem of haar op zijn of haar wenken te bedienen, maar dat wij er zijn om Hem te dienen. Het betekent, dat de gelovige in dit leven op een leerschool is, waar hij voorbereid en gevormd wordt voor het leven in de eeuwigheid. Wat dat inhoudt, is nu verborgen. Vertrouwen wij God, dat het waar is wat Hij in Zijn Woord zegt? Er wordt van de gelovige gevraagd, dat hij in alle dingen trouw is. Dan gaat het ook om die dingen, waar niemand iets van afweet. God wil van ons, dat wij transparant zijn, dat Zijn licht door ons heen naar buiten kan schijnen. Dan mogen wij ons in Hem verlustigen. Dit oud-Nederlandse woord betekent, dat wij ons mogen opvrolijken. Allereerst in God. Als we weten, dat God Zijn Zoon aan ons gegeven heeft, mag hij weten, dat voor hem, in principe, het zondeprobleem opgelost is. Dat hij op grond van het verzoenend lijden en sterven van Jezus, Gods Zoon, vrije toegang tot Gods Troon heeft.
Ondanks alles mogen we blij zijn en genieten van de goede dingen, die God ons in dit leven geeft. Dat wil niet zeggen, dat we de bloemetjes buiten moeten zetten. Ook voor de gelovige bestaat er levensvreugd voor de materiële en immateriële zegeningen, die God geeft. Als de gelovige Gods Woord in praktijk brengt, mag hij uitzien naar de vervulling van zijn wensen. De Psalmdichter houdt de gelovige voor, zijn weg op de Heer te wentelen. Met andere woorden, dat de gelovige leert bidden: Uw wil geschiede en dat ook in praktijk brengt. Dat is voor de moderne mens ondenkbaar. Hier moet een keus gemaakt worden. Willen wij de gang van zaken aan God toevertrouwen of willen wij zelf alles regelen en naar onze hand zetten. En iedereen weet, dat dit in de praktijk uiteindelijk niet werkt. Toch kan onze menselijke natuur het niet laten. Ten diepste ligt hier de beslissende crisis. Hoe vaak hebben vooral oudere gelovigen niet moeten bekennen, dat de weg, die ze niet wilden gaan, uiteindelijk toch de beste was. Soms denken we, ja maar God kan toch alles. Hij kan toch zorgen, dat we dit of dat niet moeten meemaken. Inderdaad, God kan alles, maar Hij doet niet alles wat Hij kan. En dan komt het grote waarom. Die vraag is verkeerd. We moeten niet vragen, waarom God iets niet of wel doet of toelaat. De enig juiste vraag is, wat God hiermee voor heeft. De Bijbel leert, dat God Zijn kinderen soms op de proef stelt. Dit is niet om hen te kwellen. Hij beproeft ons om te zien, of we Hem werkelijk vertrouwen. Dat veroorzaakt vaak een crisis in ons geloofsleven. We worden er niet vrolijk van om dit mee te maken. Maar als we dit, hoe onbegrepen ook, uit Zijn hand aanvaarden, betekent het geestelijke groei. Dan worden we er wijzer en beter van. Dan gebeurt het meer dan eens, dat we zeggen, dit wilde ik niet meemaken, maar nu ik het meegemaakt heb, had ik het niet willen missen. Maar zoeken doen we het niet. Tenslotte wekt deze Psalm ons op om stil af te wachten. Niet zelf allerlei wilde acties te ondernemen, waarvan we hopen dat die de crisis oplossen. In een andere Psalm zei David:
“Waarlijk, mijn ziel keert zich stil tot God, van Hem is mijn heil; waarlijk, Hij is mijn rots en mijn heil, mijn burcht, ik zal niet te zeer wankelen.”
Psalm 62:2-3
Even later voegt hij er aan toe:
“Waarlijk, mijn ziel, keer u stil tot God, want van Hem is mijn verwachting; waarlijk, Hij is mijn rots en mijn heil, mijn burcht, ik zal niet wankelen.”
Psalm 62:6-7
Het niet te zeer wankelen, gaat over in het niet wankelen. Hier proeven we de crisis waar de Psalmdichter door heen ging. Voor ons is dat niet anders. Het christenleven is soms te vergelijken met het opgroeien van een klein kind. Door vallen en opstaan, leert het lopen. Vaak worden we door schade en schande wijs. De gelovige wordt er nooit minder van. Maar het leven is kort, we hebben geen tijd. Het leven in de maatschappij jaagt ons op. We moeten presteren. We willen veel bereiken. We hebben geen geduld om te wachten, opschieten, actie! Stil zijn en verbeiden is niet meer van deze tijd. Verbeiden betekent afwachten, en dat kunnen we niet. De dingen gaan toch niet vanzelf? Nee, dat is zo. Maar als wij gedaan hebben, wat we kunnen, als we onze verantwoordelijkheid hebben genomen, mogen we de oplossing van het probleem in afwachting loslaten. Dan moeten we niet jaloers zijn op de doeners, die het even voor elkaar krijgen. Dit is niet zoals God het voor ons bedoelt. Als wij doen, wat we kunnen, doet God voor ons wat wij niet kunnen. Dat wil zeggen, als wij in het centrum van Zijn wil zijn en blijven. Het is zoals we al eerder zagen: Uw wil geschiede. Dat is geen lijdelijkheid, maar actief geloofsvertrouwen.
De hedendaagse wereld kan hier niets mee. Vroeger trouwens ook niet. De gelovige is een nuchter mens. Hij weet, dat we hier geen blijvende stad hebben. We zijn op doorreis. De geëmancipeerde mens met zijn zogenaamde zelfbeschikking staat niet met beide benen op de grond. Hij is niet nuchter, hij leeft in een illusie. Er komt een moment in zijn leven, dat hij tot de pijnlijke ontdekking komt, dat hij de zaak niet langer onder controle heeft. Omdat hij zijn leven nooit aan zijn Schepper heeft toevertrouwd, loopt hij vast. Tijdens zijn leven kan hij het ver gebracht hebben. Maar als hij aan het eind van zijn leven komt, valt er voor hem niets te regelen. Dan wordt het geregeld en overkomt hem, wat God voor hem niet bedoelde. Daar heeft hij dan zelf voor gekozen. Als we Gods Woord geloven, kunnen we niet anders dan tot deze conclusie komen. Maar als we ons leven aan God toevertrouwen en doet wat Hij van ons vraagt, komt het allemaal goed.
Amen.
~Drs. K. van Berghem