De Mens
Schriftlezing Gen. 1:1, 26-31
In den beginne schiep God de hemel en de aarde. Gen. 1:1. Begin zonder lidwoord. God schiep de mens, 1:27. Ex nihilo, dat wil zegeen: uit het niets.
De Here God formeerde de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen Gen. 2:7.
- Levensvoorwaarde: Gen. 2:16-17. (lett/fig.)
- Bijbelse samenstelling van de mens: geest, ziel en lichaam. 1 Thess. 5:23;
- Instrument voor onderscheiding: Hebr. 4:12.
- Situatie van de ongelovige en oplossing: Ef. 2.1-5.
- Onbegrip ongelovige: 1 Cor. 2:14.
- Leefwijze van ongelovige en oplossing: 1 Joh. 3:8
- Leefwijze en bescherming van de gelovige: 1 Joh. 5:18
- Machtsgebied van de Boze: 1 Joh. 5:19
- Wat ontbreekt de natuurlijke mens? Judas 1:19
Voor de oude Grieken was de psuchikos (ziel = verstand, wil en gevoel), het hoogste. Daarbij werd de pneumatikos (geest), die de eerste plaats toekomt, onderdrukt.
De sarkikos (lichaam) heeft de organen/ledematen om de wil en het verlangen van de psuchikos (ziel) of de pneumatikos (geest) uit te voeren. Het gaat er om, wie het voor het zeggen heeft.
Bij de ongelovige, is het de natuurlijke mens, dat is de ziel (verstand, wil, gevoel) Daar hij geen persoonlijke relatie met God heeft, daar hij niet wedergeboren is, is zijn geest dood.
Bij de gelovige, de geestelijke mens, is dat de geest, die door Gods Woord en de Heilige Geest geleid behoort te worden, maar dat niet altijd doet.
Dit is het gebied van de geestelijke strijd, Rom. 7:14-26.
Door het geloof wordt de zondaar gerechtvaardigd, waarna het proces van de heiligmaking begint, Hebr. 12:14
Daarbij moet de gelovige zich in totale overgave aan de Heer geven. Voor wie op Hem bouwt, geldt als realiteit :
“Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing,” 1 Cor. 1:30